Mesolijnen | KLas 1 en 2: |
Code |
Domein |
Periode voorbereiding: de leraar |
Evaluatie periode: de leerlingen |
|
I-TN1 |
woordenschat en zegswijzen |
De leraar spreekt en vertelt een rijke taal waarbij op een vanzelfsprekende manier woorden en zegswijzen gebruikt worden waarmee de leerlingen hun woordenschat kunnen uitbreiden; stimuleert het gebruik van synoniemen en platitudes als bijvoorbeeld 'stom': vervelend, vreemd, niet leuk; 'gaaf: spannend, leuk, mooi. |
De leerlingen breiden hun woordenschat actief uit. |
|
I-TN 2 |
woordenschat en zegswijzen |
Voor kwaliteiten als: koude / warme kleuren; rustige / opwindende muziek; ronde / scherpe vormen, laat de leraar de kinderen de woorden vinden. |
De leerlingen ontdekken woorden om uitdrukking te geven aan kwaliteiten. |
|
I-TN3 |
woordstructuur en zinsbouw doorzien |
Hiervoor zijn taalspelletjes te gebruiken als rijmwoorden bedenken - ook binnen een gegeven context; samenstellingen maken tafel -poot, -kleed, -tennis; verbuigingen kunnen maken: mand-manden, werk-werkerr. |
De leerlingen kunnen (betekenisvoL) rijmen op begin-en eindletters, kunnen samenstellingen maken en woorden kunnen verbuigen. |
|
I-TN4 |
herkennen van woorden zinskenmerken |
De Leraar geeft oefeningen waarin de leerlingen zelf tijd, ruimte en beweging in de taal moeten gebruiken:
|
De leerlingen kunnen tijd, ruimte en beweging in hun spreektaal verwoorden. |
|
I-TN 5 |
grammaticaal correcte zinnen |
De leraar wijst de leerlingen op het goed formuleren van de gesproken zinnen; juist gebruik van (sterke) werkwoordsvervoegingen. |
De leerlingen kunnen in grammaticaal correcte zinnen spreken. |
|
I-TN6 |
communiceren en regels |
Bij het groeten, afscheid nemen, vragen stellen, al dan niet tutoyeren etc, leert de leraar de kinderen de aanspreekvormen. |
De leerlingen kennen elementaire aanspreek- en omgangsvormen. |
|
I-TN 7 |
communiceren en regels |
In een groepsgesprek gaat de leraar consequent om met afspraken ten aanzien van gespreksregels; de leerlingen wordt gewezen op articulatie, zich richten tot de aangesprokene(n); volume bij spreken en luisteren |
De leerlingen kunnen in een groepsgesprek elementaire regels in acht nemen. |
|
Spreken en luisteren |
||||
I-TN8 |
vormen van spreken |
De leraar laat de leerlingen ontdekken hoe je een vraag formuleert en hoe je op vragen antwoordt. Niet alleen in (kring)gesprekssituaties maar ook t.a.v. werkvormen in groepen waarbij leerlingen samen moeten werken. |
De leerlingen kunnen gerichte vragen stellen en aan hen gerichte vragen beantwoorden; kunnen een mening of idee verwoorden. |
|
I-TN9 |
vormen van spreken |
In de Ie klas kunnen de leerlingen teksten klassikaal reciteren; in klas 2 laat de leraar de leerlingen ook alleen teksten spreken. |
De leerlingen kunnen klassikaal (klas 1) en alleen teksten van liedjes, toneelstukjes, gedichten spreken. |
|
I-TN1O |
vormen van spreken |
De leraar zorgt dat leerlingen in een gesprek de hoofdlijn van het onderwerp leren zien en vasthouden |
De leerlingen kunnen in gesprekken hoofd en bijzaken onderscheiden. |
|
I-TN 11 |
gebruik van verbale en non-verbale middelen |
Bij het spreken van teksten bij vinger- en gebarenspelletjes, seizoens- en toneelspelen en bij het dramatiseren brengt de leraar ook verbale en non-verbale middelen in. De kinderen ervaren hoe deze te tekst ondersteunen, aanvullen of vervangen. |
De kinderen kunnen gebruik maken van (non)verbale middelen als beweging en gebaren, stem en taal. |
|
I-TN 12 |
standpunt verwoorden |
De leraar laat de leerlingen hun mening verwoorden t.a.v. situaties waarover een kind een eigen mening kan vormen zoals bijvoorbeeld: eerlijk-oneerlijk, leuk-vervelend, mooi-lelijk. |
De kinderen leren hun mening verwoorden. |
|
I-TN13 |
Reflecteren op het gesprokene |
Als kinderen zelf een gedachtengang of oplossing geformuleerd hebben laat de leraar de leerlingen hun denkproces verwoorden; laat in klassengesprekken - zoals bij het vak levenskunst - de leerlingen beschouwend over voor hen toegankelijke onderwerpen praten en denken. |
De leerlingen kunnen aansluiten bij een voor hen toegankelijke |
|
I-TN 14 |
aanvankelijk lezen |
Een eerste stap in het leren lezen is de ervaring van de leerling dat achter een (hoofd)letterbeeld een verhaal of context schuil gaat. De leraar laat de leerlingen door de letterbeelden ervaren dat achter een lettersymbool een inhoud verborgen is. |
De leerlingen ontdekken in klas 1 de beeLdfunctie van de letter. |
|
I-TN 15 |
aanvankelijk lezen |
In verschillende werkvormen iaat de leraar de leerlingen schrijfletters herkennen:
|
De leerlingen kunnen gesproken en zelf geschreven woorden letters herkennen. |
|
I-TN 16 |
aanvankelijk lezen |
De leraar leert gedichtjes en versjes waarvan de leerlingen ook de geschreven tekst krijgen. Ze ontdekken dat je je in een tekst kunt oriënteren door herkenningspunten als: bekende drukletters; kleur- en beeldmarkeringen; ritmisch volgen van de tekst (aanwijzen-spreken); daadwerkelijk lezen. |
De leerlingen herkennen woorden in hen bekende teksten. |
|
I-TN17 |
aanvankelijk Lezen |
Het leren lezen is een individueel proces waarvoor de leraar iedere leerling de tijd gunt om zelf zijn -leesvaardigheid te ontdekken langs de weg van:
|
De leerlingen ontdekken de vaardigheid van het lezen. |
|
I-TN18 |
aanvankelijk lezen |
Als de leerlingen de 'leesstap' gezet hebben vergroot de leraar de leesvaardigheid van de leerlingen door hen - afgestemd op hun leesstrategie - te laten oefenen. Leerlingen die het lezen snel oppakken krijgen de gelegenheid om zelfstandig teksten te lezen. |
De leerlingen kunnen zelf lezen vanuit het gehele woordbeeld, naar behoefte ondersteund door:
|
|
I-TN19 |
technisch lezen |
De leraar laat de leerlingen teksten lezen die aansluiten bij hun niveau. Hij maakt gebruik van een doordachte systematiek en moeilijkheidopbouw als mkm - mmkm -mkmm-woorden.
|
De leerlingen kunnen teksten met eenvoudige woorden lezen. |
|
I-TN 20 |
soorten teksten onderscheiden |
Bij het geven van instructie.maakt de leraar ook gebruik van geschreven taal; laat aan vorm en lay-out van een tekst zien om wat voor soort tekst het gaat: een mededeling, gedicht of verhaal. |
De leerlingen kunnen teksten onderscheiden als: instructieve teksten (op het bord), gedichten, leestekst. |
|
Schrijven van teksten |
||||
I-TN21 |
soorten teksten schrijven. |
Als kinderen een tekst schrijven is het van belang dat ze zich verbinden met de inhoud waarover ze schrijven. De leraar schept daarvoor de gelegenheid. Zo kunnen de leerlingen creatieve teksten schrijven in de vorm opstelletjes, eigen gedichtjes of samenspraakjes. |
De leerlingen kunnen eenvoudige opstellen schrijven; kunnen een antwoord op schrift stellen. |
|
Spellen |
||||
I-TN22 |
spellen |
Het lezen wordt ontwikkeld vanuit het zelf schrijven door de leerlingen van letters, woordjes en korte tekstjes of rijmpjes. De leraar maakt duidelijk dat woorden correct gespeld willen worden volgens de afspraken die mensen daarover gemaakt hebben. |
De leerlingen kunnen woorden en kleine teksten foutloos naschrijven van bord of werkblad. |
|
I-TN23 |
spellen |
Het maken van woordjes in werk- en spelvormen laat de leerlingen ontdekken dat je met letters kunt spelen, zodat nieuwe woorden ontstaan, die kunt lezen of rubriceren. De leraar zorgt voor een logische opbouw en systematiek in mkm - mmkm - mkmm - woorden. |
De leerlingen kunnen eenvoudige woorden woordbeelden - herkennen en vormen. |